Uit het boek Numeri.
De Heer sprak tot Mozes:
“Zeg aan Aäron en zijn zonen:
Als gij de Israëlieten zegent,
doe het dan met deze woorden:
Moge de Heer u zegenen en u behoeden!
Moge de Heer de glans van zijn gelaat over u spreiden
en u genadig zijn!
Moge de Heer zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken!
Als zij zo mijn naam over de Israëlieten uitspreken
zal Ik hen zegenen.”
Tweede lezing (Gal. 4, 4-7)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Galaten.
Broeders en zusters,
toen de volheid van de tijd gekomen was,
zond God zijn eigen Zoon,
geboren uit een vrouw,
geboren onder de wet
om ons, slaven van de wet, vrij te maken,
zodat wij de rang kregen van zonen.
En omdat ge zonen zijt,
heeft God de Geest van zijn Zoon, die “Abba, Vader!” roept
in ons hart gezonden.
Ge zijt dus niet langer slaaf, maar zoon
en als zoon ook erfgenaam
en wel door toedoen van God.
Evangelie (Luc. 2, 16-21)
Lezing uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd haastten de herders zich naar Betlehem
en vonden Maria en Jozef
en het pasgeboren kind, dat in de kribbe lag.
Toen ze dit gezien hadden
maakten ze bekend wat hun over dit kind gezegd was.
Allen die het hoorden stonden verwonderd
over hetgeen de herders hun verhaalden.
Maria bewaarde al deze woorden in haar hart
en overwoog ze bij zichzelf.
De herders keerden terug,
terwijl zij God verheerlijkten en loofden
om alles wat zij gehoord en gezien hadden;
het was juist zoals hun gezegd was.
Toen de acht dagen voorbij waren en men het kind moest besnijden,
ontving het de naam Jezus,
zoals het door de engel was genoemd
voordat het in de moederschoot werd ontvangen.