zondag 27 november 2022

Lezingen H. Mis 1e zondag van de advent, jaar A Weest dus waakzaam, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.


Eerste lezing
 (Jes. 2,1-5)
Visioen van Jesaja, de zoon van Amos, over Juda en Jeruzalem. Op het einde der dagen zal de berg waarop de tempel van de Heer staat, oprijzen boven alle bergen en uitsteken boven alle heuvels. Alle volkeren zullen erheen stromen en talloze naties erheen trekken. Zij zullen zeggen: “Kom, laat ons optrekken naar de berg van de Heer, naar de tempel van Jakobs God. Hij zal ons zijn wegen wijzen en wij zullen zijn paden bewandelen. Want uit Sion komt de Wet, het Woord van de Heer uit Jeruzalem. Oordelen zal Hij de volkeren, rechtspreken over de talloze naties. Zij zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers, hun speren tot sikkels. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander, en niemand zal nog leren oorlog voeren. Huis van Jakob, kom, laat ons wandelen in het licht van de Heer.”

Tweede lezing (Rom 13,11-14)
Broeders en zusters, gij weet dat het uur om uit de slaap te ontwaken reeds is aangebroken. Thans is ons heil dichterbij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht loopt ten einde, de dag breekt aan. Laten wij ons dus ontdoen van de werken der duisternis en ons wapenen met het licht. Laten wij ons behoorlijk gedragen als op klaarlichte dag, en ons onthouden van braspartijen en drinkgelagen, van ontucht en losbandigheid, van twist en nijd. Bekleedt u met de Heer Jezus Christus en koestert geen zondige begeerten meer.

Evangelie (Mt. 24,37-44)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Zoals het ging in de dagen van Noach, zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Zoals de mensen in de dagen vóór de zondvloed doorgingen met eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven, tot op de dag waarop Noach de ark binnenging, en zij niets vermoedden totdat de zondvloed kwam en allen wegrukte: zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Dan zullen er twee op de akker zijn: de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten: twee vrouwen zullen met de molen aan het malen zijn: de een wordt meegenomen, de andere achtergelaten. Weest dus waakzaam, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Begrijpt dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur van de nacht de dief zou komen, zou hij blijven waken en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet verwacht.”

Veni Veni Emmanuel

zaterdag 26 november 2022

Adventslied: Maria durch ein Dornwald ging

Rorate Caeli desuper - Klassiek Adventslied bijvoorbeeld na H. Communie of na de H.Mis



In the seventeenth century, Rorate was arranged into a hymn combining the traditional text with other scriptural passages used in the liturgy for Advent. The earliest known version is in the Oratorian Officia Propria (1673); it also appears in French diocesan rites, such as the Rouen Processional of 1729 and 1763.[2]

The hymn was popularized in English by the English Hymnal. In the Book of Hymns (Edinburgh, 1910), p. 4, W. Rooke-Ley translates the text in connection with the O Antiphons ('Mystic dew from heaven Unto earth is given: / Break, O earth, a Saviour yield—Fairest flower of the field').[1] The text also forms the basis for the hymn 'O Heiland, reiß die Himmel auf'.

The traditional English translation of the text is from the English Hymnal (except for the third verse, and with the last verse modified here to follow the Latin).

In addition to traditional plainsong, musical settings of the Rorate coeli have been composed by amongst others, Giovanni Pierluigi da Palestrina (1572), Jacob Handl (1586), William Byrd (1605) and Heinrich Schütz (1639).[3]

Settings of the English text, Drop down ye heavens, have been written by a number of composers, including Judith Weir (written in 1983 for the choir of Trinity College Chapel, Cambridge),[4] Andrew Cusworth[5] and Richard Hey Lloyd (1979).[6]

LatinEnglish
Roráte caéli désuper,
et núbes plúant jústum.

Drop down, ye heavens, from above,
and let the skies pour down righteousness.

Ne irascáris Dómine,
ne ultra memíneris iniquitátis:
ecce cívitas Sáncti fácta est desérta:
Síon desérta fácta est, Jerúsalem desoláta est:
dómus sanctificatiónis túæ et glóriæ túæ,
ubi laudavérunt te pátres nóstri.

Be not wroth very sore, O Lord,
neither remember iniquity for ever:
thy holy city is a wilderness,
Sion is a wilderness, Jerusalem a desolation:
our holy and our beautiful house,
where our fathers praised thee.

Peccávimus, et fácti súmus tamquam immúndus nos,
et cecídimus quasi fólium univérsi:
et iniquitátes nóstræ quasi véntus abstulérunt nos:
abscondísti faciem túam a nóbis,
et allisísti nos in mánu iniquitátis nóstræ.

We have sinned, and are as an unclean thing,
and we all do fade as a leaf:
and our iniquities, like the wind, have taken us away:
thou hast hid thy face from us:
and hast consumed us, because of our iniquities.

Víde Dómine afflictiónem pópuli túi,
et mítte quem missúrus es:
emítte Agnum dominatórem térræ,
de Pétra desérti ad móntem fíliæ Síon:
ut áuferat ípse júgum captivitátis nóstræ.

Behold, O Lord, the affliction of thy people,
and send forth him whom thou wilt send;
send forth the Lamb, the ruler of the earth,
from Petra of the desert to the mount of the daughter of Sion:
that he may take away the yoke of our captivity.

Vos testes mei, dicit Dóminus,
et servus meus quem elégi;
ut sciátis, et credátis mihi:
ego sum, ego sum Dóminus, et non est absque me salvátor:
et non est qui de manu mea éruat.

Ye are my witnesses, saith the Lord,
and my servant whom I have chosen;
that ye may know me and believe me:
I, even I, am the Lord, and beside me there is no Saviour:
and there is none that can deliver out of my hand.

Consolámini, consolámini, pópule méus:
cito véniet sálus túa:
quare mæróre consúmeris,
quia innovávit te dólor?
Salvábo te, nóli timére,
égo enim sum Dóminus Déus túus,
Sánctus Israël, Redémptor túus.

Comfort ye, comfort ye my people;
my salvation shall not tarry:
why wilt thou waste away in sadness?
why hath sorrow seized thee?
Fear not, for I will save thee:
For I am the Lord thy God,
the Holy One of Israel, thy Redeemer.

Mgr. Robert Barron FIRST SUNDAY OF ADVENT

Luke 21:25-28, 34-36

Friends, in today’s Gospel Jesus tells his disciples to be vigilant. Today marks the beginning of Advent, the great liturgical season of vigilance, of waiting and watching.

What practically can we do during this season of vigil keeping? What are some practices that might incarnate for us the Advent spirituality?

I strongly recommend the classically Catholic discipline of Eucharistic adoration. To spend a half hour or an hour in the presence of the Lord is not to accomplish or achieve very much—it is not really "getting" anywhere—but it is a particularly rich form of spiritual waiting.

As you keep vigil before the Blessed Sacrament, bring to Christ some problem or dilemma that you have been fretting over, and then say: "Lord, I’m waiting for you to solve this, to show me the way out, the way forward. I’ve been running, planning, worrying, but now I’m going to let you work." Then, throughout Advent, watch attentively for signs.

Also, when you pray before the Eucharist, allow your desire for the things of God to intensify; allow your heart and soul to expand. Pray, "Lord, make me ready to receive the gifts you want to give," or even, "Lord Jesus, surprise me."

Creator Alme Siderum (1st Sunday of Advent, Hymne vespers)

Johann Sebastian Bach: Kantata BWV 61 - Nun kommt der Heiden Heiland. Adventscantate.

vrijdag 11 november 2022

Today begins the Novena to Christ the King - with thank to ewtn.com!





Almighty and merciful God, you break the power of evil and make all things new in your Son Jesus Christ, the King of the universe. May all in heaven and earth acclaim your glory and never cease to praise you.

We ask this through our Lord Jesus Christ, your Son, who lives and reigns with you and the Holy Spirit, one God, for ever and ever. Amen.

Recite One Our Father, One Hail Mary and One Glory Be per day

followed by the Novena Prayer:

O Lord our God, You alone are the Most Holy King and Ruler of all nations.

We pray to You, Lord, in the great expectation of receiving from You, O Divine King, mercy, peace, justice and all good things.

Protect, O Lord our King, our families and the land of our birth.

Guard us we pray Most Faithful One.

Protect us from our enemies and from Your Just Judgment

Forgive us, O Sovereign King, our sins against you.

Jesus, You are a King of Mercy.

We have deserved Your Just Judgment

Have mercy on us, Lord, and forgive us.

We trust in Your Great Mercy.

O most awe-inspiring King, we bow before You and pray;

May Your Reign, Your Kingdom, be recognized on earth.


Amen.

Wer war St. Martin? - Vom römischen Soldaten, der später Bischof wurde

zondag 6 november 2022

The Promise of an Afterlife! Ordinary Time 32C Kids only!

The Reality of Life After Death - Bishop Barron's Sunday Sermon 32nd Sunday in Ordinary Time

Lezingen H. Mis 32e zondag door het jaar jaar C - Als kinderen van de verrijzenis, zijn zij kinderen van God.


Eerste lezing (2 Makk. 7,1-2.9-14)

In die dagen werden zeven broers met hun moeder gevangen genomen.
De koning wilde ze dwingen van het verboden varkensvlees te eten
door ze met roeden en zwepen te geselen.
De eerste van hen, die optrad als hun woordvoerder, sprak als volgt:
“Waarom wilt gij ons ondervragen
en wat wilt gij van ons te weten komen?
Wij zijn bereid te sterven,
liever dan de wetten van onze voorouders te overtreden.”
Nadat de eerste gestorven was,
riep de tweede broer, kort voordat hij de geest gaf:
“Booswicht, gij kunt ons wel het tegenwoordige leven ontnemen,
maar de Koning der wereld zal ons, die voor zijn wetten sterven,
laten opstaan tot een eeuwig leven.”
Na hem werd de derde gemarteld.
Zonder enige vrees sprak hij:
“Ik heb deze ledematen van God gekregen;
uit eerbied voor zijn wetten doe ik er afstand van,
maar ik hoop ze eens weer terug te krijgen.”
De koning en zijn omgeving stonden verbaasd over zoveel moed
bij de jongeman,
die zijn folteringen zonder één moment van zwakte doorstond.
Toen hij dood was
werd de vierde broer op dezelfde wijze gefolterd en gepijnigd.
Op het punt te sterven riep hij nog uit:
“Het is niet zo erg door mensen omgebracht te worden,
wanneer wij mogen vertrouwen op Gods belofte,
dat Hij ons weer zal laten verrijzen.
Voor u echter zal er geen verrijzenis tot een nieuw leven zijn!”

Tweede lezing (2 Tess. 2,16-3, 5)
Broeders en zusters,
Moge de Heer Jezus Christus zelf,
moge God, onze Vader,
die ons zijn liefde heeft betoond, en die ons in zijn genade
eeuwige troost en blijde hoop heeft geschonken,
uw harten bemoedigen
en sterken met alle goeds, in woord en daad.
Voorts, broeders en zusters, bidt voor ons,
opdat het woord des Heren overal, zoals bij u,
zijn luisterrijke loop mag volbrengen,
en opdat wij verlost worden van die kwaadaardige en boze lieden;
want het geloof is niet aller deel.
Maar de Heer is getrouw:
Hij zal u sterken en behoeden voor de boze.
In de Heer vertrouwen wij op u,
dat gij doet wat wij bevelen en dit ook zult blijven doen.
Moge de Heer uw harten neigen tot de liefde Gods
en tot de standvastigheid van Christus.

Evangelie (Lc. 20,27-38
)
In die tijd kwamen enigen van de Sadduceeën,
die de verrijzenis loochenen, bij Jezus
met de vraag:
“Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan:
Als iemand een getrouwde broer heeft die kinderloos sterft,
dan moet hij diens vrouw nemen
en aan zijn broer een nageslacht geven.
Nu waren er eens zeven broers.
De eerste trouwde en stierf kinderloos.
De tweede en de derde namen de vrouw
en de een na de ander stierven ze alle zeven
zonder kinderen na te laten.
Het laatste stierf ook de vrouw.
Van wie van hen is zij nu bij de verrijzenis de vrouw?
Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.”
En Jezus sprak tot hen:
“De kinderen van deze wereld
huwen en worden ten huwelijk gegeven,
maar zij die waardig gekeurd zijn
deel te krijgen aan de andere wereld
en aan de verrijzenis uit de doden,
huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven.
Zij kunnen immers niet meer sterven,
omdat zij als engelen zijn;
en, als kinderen van de verrijzenis, zijn zij kinderen van God.
Dat de doden verrijzen, heeft ook Mozes aangeduid
waar het gaat over de braamstruik,
doordat hij de Heer noemt:
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob.
De Heer is toch geen God van doden, maar van levenden,
want voor Hem zijn allen levend.”

Introitus - Intret oratio mea Dominica XXXII per annum

zaterdag 5 november 2022

Lezingendienst Maria op zaterdag - Door haar voortdurende voorspraak blijft zij ervoor zorgen dat wij de gaven van het eeuwig heil ontvangen.


 

Uit de dogmatische constitutie over de kerk van het Tweede Vaticaans Concilie

Het moederschap van Maria binnen de genademededeling.

Door het raadsbesluit van de goddelijke Voorzienigheid was de heilige Maagd, in verband met de menswording van het Woord Gods, van eeuwigheid voorbestemd tot moeder van God. Zo was zij hier op aarde de toegewijde moeder van de goddelijke Verlosser. Meer dan wie ook was zij op bijzondere wijze de edelmoedige gezellin en de nederige dienstmaagd van de Heer. Zij heeft Christus ontvangen en ter wereld gebracht. Zij heeft Hem zelf gevoed en in de tempel aan de Vader opgedragen. Zij heeft meegeleden met haar Zoon toen Hij stervend hing aan het kruis. Door dit alles heeft Maria in gehoorzaamheid, met geloof, hoop en vurige liefde op volstrekt enige wijze deelgenomen aan het werk van onze Verlosser, voor het herstel van het bovennatuurlijke leven in de zielen der mensen. Daarom is zij in de orde van de genade ook onze moeder.

Dit moederschap van Maria binnen de genademededeling duurt onafgebroken voort: vanaf de instemming die zij bij de boodschap van de engel in geloof heeft gegeven en waaraan zij onder het kruis onwankelbaar trouw is gebleven, tot aan de eeuwige voltooiing van alle uitverkorenen. Want ten hemel opgenomen heeft zij deze heilbrengende taak niet opgegeven: door haar voortdurende voorspraak blijft zij ervoor zorgen dat wij de gaven van het eeuwig heil ontvangen. In haar moederlijke liefde is Maria bezorgd voor de geestelijke broeders en zusters van haar Zoon die nog onderweg zijn en in gevaar en nood verkeren totdat zij het geluk van het vaderland bereiken.

Daarom wordt de heilige Maagd door de kerk aangeroepen onder de titels van voorspreekster, helpster, bijstand en middelares. Dit moet evenwel zo worden verstaan, dat aan de waardigheid en werkdadigheid van Christus, de éne middelaar, niets wordt afgedaan en niets wordt toegevoegd.

Geen enkel schepsel immers kan ooit op één lijn worden gesteld met het mensgeworden Woord, met de Verlosser. Maar zoals het priesterschap van Christus op verschillende wijzen wordt gedeeld door zijn bedienaars en door het gelovige volk, en zoals de éne goedheid van God op verschillende wijzen over zijn schepselen werkelijk is uitgestort, zo is het ook met het enige middelaarschap van de Verlosser: het sluit de mensen niet uit, maar maakt verschillende vormen van medewerking mogelijk, die allen een deelname zijn aan één en dezelfde bron.

De kerk aarzelt niet deze ondergeschikte rol van Maria te erkennen. Zij ervaart deze voortdurend en brengt ze gaarne de gelovigen in herinnering, opdat zij onder Maria’s moederlijke bescherming Christus, de Middelaar en Verlosser, van meer nabij volgen.