Edith Stein werd op 12 oktober 1891 geboren in Breslau als dochter van joodse ouders. Als studente filosofie legde zij zich lange tijd toe op het zoeken naar de waarheid, totdat zij het geloof in God hervond en zich tot de katholieke Kerk bekeerde. Op 1 januari 1922 werd zij gedoopt. Vanaf die tijd diende zij God als lerares en schrijfster. In 1933 trad zij in bij de zusters karmelitessen te Keulen, waar zij de naam Teresia Benedicta van het Kruis ontving en haar leven wijdde aan het Joodse en het Duitse volk. Vanwege de jodenvervolging verliet zij op 31 december 1938 haar Duitse vaderland en werd zij opgenomen in het klooster van de karmelitessen van Echt (Nederland). Op 2 augustus 1942 werd zij door het regime dat toen in Duitsland een schrikbewind uitoefende, gevangen genomen en gedeporteerd naar het concentratiekamp bij Auschwitz-Birkenau (Polen) dat ter uitroeiing van het Joodse volk was ingericht. Daar werd zij, op 9 augustus, wreed vermoord.
UIT HET WERK ‘DE WETENSCHAP VAN HET KRUIS’ (‘KREUZESWISSENSCHAFT’) VAN DE H. TERESIA BENEDICTA VAN HET KRUIS (EDITH STEIN)
De deur naar het leven wordt geopend voor wie geloven in de Gekruisigde.
Christus heeft het juk van de Wet op zich genomen, toen Hij haar volkomen vervulde en voor en door de Wet stierf. Juist daardoor heeft Hij hen bevrijd, die door Hem het Leven willen ontvangen. Maar zij kunnen het alleen ontvangen, wanneer zij hun eigen leven prijsgeven. Want zij die in Christus Jezus zijn gedoopt, zijn in zijn dood gedoopt. Zij worden ondergedompeld in zijn leven, om ledematen van zijn Lichaam te worden en als zijn ledematen met Hem te lijden en te sterven. Overvloediger zal dit Leven komen op de Dag van de heerlijkheid. Nu echter hebben wij er reeds deel aan, terwijl wij in het vlees verblijven; als wij geloven; als wij geloven dat Christus voor ons gestorven is om ons het Leven te geven. Door dit geloof worden wij met Hem verenigd als ledematen met het Hoofd. Dit geloof opent ons voor de bron van zijn leven. Zo is het geloof in de Gekruisigde - het levende geloof namelijk dat met liefdevolle overgave gepaard gaat - voor ons de toegang tot het Leven en het begin van de komende heerlijkheid. Daarom is het kruis onze enige roem: ‘Op niets anders wil ik roemen dan op het kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor de wereld voor mij gekruisigd is en ik voor de wereld’. Wie voor Christus gekozen heeft, is dood voor de wereld en de wereld voor hem. Hij draagt de merktekens van Christus in zijn lichaam, is zwak en veracht door de mensen, maar daardoor sterk, omdat Gods kracht in zwakheid volkomen wordt. In dit besef aanvaardt de leerling van Jezus niet alleen het kruis dat op hem gelegd is, maar kruisigt hij ook zichzelf: ‘Zij die Christus Jezus toehoren, hebben het vlees gekruisigd met zijn hartstochten en begeerten’. Zij hebben een onverbiddelijke strijd gevoerd tegen hun natuur, opdat het leven van de zonde in hen afsterft en er ruimte ontstaat voor het leven van de Geest. In deze strijd wordt de grootste kracht gevraagd. Het kruis is geen doel op zichzelf. Het kruis wordt opgeheven om de hemel te tonen. Toch is het niet alleen een teken, maar ook de onoverwinnelijke wapenrusting van Christus: de herdersstaf waarmee de goddelijke David tegen goddeloze Goliath ten strijde trekt en waarmee Christus krachtig aan de hemelpoort bonst en haar opent. Als dat gebeurt, zal het goddelijke licht worden uitgestort en zal het allen vervullen die de Gekruisigde volgen.