zondag 23 april 2023
zaterdag 22 april 2023
Lezingen H. Mis 3e zondag van Pasen, jaar A - Daarom is uw geloof in God tevens hoop op God.
Eerste lezing: Hand. 2, 14. 22-32
Op de dag van Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf
en verhief zijn stem
om het woord tot de menigte te richten:
“Gij allen, Joodse mannen en bewoners van Jeruzalem,
weet dit wel en luistert aandachtig naar mijn woorden.
Jezus de Nazoreeër was een man
wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is.
Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen,
die God door Hem onder u heeft verricht:
Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis
is uitgeleverd,
hebt gij door de hand van goddelozen
aan het kruis genageld en gedood.
Maar God heeft Hem ten leven gewekt,
na de strikken van de dood te hebben ontbonden;
want het was onmogelijk,
dat Hij daardoor werd vastgehouden.
Doelend op Hem toch zegt David:
De Heer had ik voor ogen, altijd door,
Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen;
daarom is er blijdschap in mijn hart
en jubelt mijn mond van vreugde;
ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop,
omdat Gij mijn ziel niet zult overlaten aan het dodenrijk
en uw heiligen geen bederf laten zien.
Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen,
Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.
Mannenbroeders,
ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David
dat hij gestorven en begraven is;
we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag.
Welnu,
omdat hij een profeet was,
en wist, dat God hem een eed gezworen had
dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen,
zei hij met een blik in de toekomst
over de verrijzenis van Christus,
dat Hij niet is overgelaten aan de dodenrijk
en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien.
Deze Jezus heeft God doen verrijzen
en daarvan zijn wij allen getuigen.”
Tweede lezing: 1 Petr. 1, 17-21
Dierbaren,
God die gij aanroept als Vader,
is ook de onpartijdige rechter over al onze daden;
koestert daarom ontzag voor Hem,
zolang gij hier in ballingschap leeft.
Gij weet dat gij niet met vergankelijke dingen,
zoals goud en zilver, zijt verlost uit het zinloze bestaan,
dat gij van uw vaderen had geërfd.
Gij zijt verlost door het kostbaar bloed van Christus,
het Lam zonder vlek of gebrek,
dat uitverkoren was vóór de grondlegging der wereld,
maar eerst op het einde der tijden is verschenen,
om uwentwil.
Door Hem gelooft gij in God,
die Hem van de doden opgewekt
en Hem de heerlijkheid gegeven heeft;
daarom is uw geloof in God tevens hoop op God.
Evangelie: Lc. 24, 13-35
In die tijd
waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg naar een dorp
dat Emmaüs heette
en dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag.
Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen.
Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden,
kwam Jezus zelf op hun toe
en Hij liep met hen mee.
Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen.
Hij vroeg hun:
“Wat is dat voor een gesprek, dat gij onderweg met elkaar voert?”
Met een bedrukt gezicht bleven zij staan.
Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot Hem:
“Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem,
dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?”
Hij vroeg hun:
“Wat dan?”
Ze antwoordden Hem:
“Dat met Jezus, de Nazarener,
een man die profeet was,
machtig in daad en woord,
in het oog van God en van heel het volk;
hoe onze hogepriesters en overheidspersonen
Hem hebben overgeleverd
om Hem ter dood te laten veroordelen
en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen.
En wij leefden in de hoop,
dat Hij degene zou zijn, die Israël ging verlossen!
Maar met dit al is het reeds de derde dag
sinds die dingen gebeurd zijn.
Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden
ons in de war gebracht;
ze waren in de vroegte naar het graf geweest,
maar ze hadden zijn lichaam niet gevonden,
en ze kwamen zeggen
dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad,
die verklaarden dat Hij weer leefde.
Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan
en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden,
maar Hem zagen zij niet.”
Nu sprak Hij tot hen:
“O onverstandigen,
die zo traag van hart zijt
in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben!
Moest de Messias dat alles niet lijden
om in zijn glorie binnen te gaan?”
Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten
wat in al de Schriften op Hem betrekking had.
Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen,
maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan.
Zij drongen bij Hem aan:
“Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.”
Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven.
Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij brood,
sprak de zegen uit,
brak het en reikte het hun toe.
Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem,
maar Hij verdween uit hun gezicht.
Toen zeiden ze tot elkaar:
“Brandde ons hart niet in ons,
zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?”
Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug.
Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen.
Dezen verklaarden:
“De Heer is werkelijk verrezen,
Hij is aan Simon verschenen.”
En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was
en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.
Introitus: Jubilate Deo omnis terra. Derde Zondag van Pasen
vrijdag 21 april 2023
dinsdag 18 april 2023
What Is a Sacrament? Thomistic Institute - Efficacious signs of grace, instituted by Christ and entrusted to the Church CCC 1131
maandag 17 april 2023
This Joyful Eastertide - King's College Cambridge.
zondag 16 april 2023
The origins of Divine Mercy Sunday - EWTN
maandag 10 april 2023
zaterdag 8 april 2023
vrijdag 7 april 2023
Bach: Wir setzen uns mit Tränen nieder (Matthäus-Passion, BWV 244)
Good Friday: Related meditation by St. Thomas Aquinas - If you seek an example, follow him
Why did the Son of God have to suffer for us? There was a great need, and it can be considered in a twofold way: in the first place, as a remedy for sin, and secondly, as an example of how to act.
It is a remedy, for, in the face of all the evils which we incur on account of our sins, we have found relief through the passion of Christ. Yet, it is no less an example, for the passion of Christ completely suffices to fashion our lives. Whoever wishes to live perfectly should do nothing but disdain what Christ disdained on the cross and desire what he desired, for the cross exemplifies every virtue.
If you seek the example of love: Greater love than this no man has, than to lay down his life for his friends. Such a man was Christ on the cross. And if he gave his life for us, then it should not be difficult to bear whatever hardships arise for his sake.
If you seek patience, you will find no better example than the cross. Great patience occurs in two ways: either when one patiently suffers much, or when one suffers things which one is able to avoid and yet does not avoid. Christ endured much on the cross, and did so patiently, because when he suffered he did not threaten; he was led like a sheep to the slaughter and he did not open his mouth. Therefore Christ’s patience on the cross was great. In patience let us run for the prize set before us, looking upon Jesus, the author and perfecter of our faith who, for the joy set before him, bore his cross and despised the shame.
If you seek an example of humility, look upon the crucified one, for God wished to be judged by Pontius Pilate and to die.
If you seek an example of obedience, follow him who became obedient to the Father even unto death. For just as by the disobedience of one man, namely, Adam, many were made sinners, so by the obedience of one man, many were made righteous.
If you seek an example of despising earthly things, follow him who is the King of kings and the Lord of lords, in whom are hidden all the treasures of wisdom and knowledge. Upon the cross he was stripped, mocked, spat upon, struck, crowned with thorns, and given only vinegar and gall to drink.
Do not be attached, therefore, to clothing and riches, because they divided my garments among themselves. Nor to honors, for he experienced harsh words and scourgings. Nor to greatness of rank, for weaving a crown of thorns they placed it on my head. Nor to anything delightful, for in my thirst they gave me vinegar to drink.
(Exposition 6 on "Credo in Deum")
Vindplaats: Thomistic Institute
HolyThursday - Sermon saint cardinal Newman - Love is the end, and faith the means.
On Holy Thursday, the Catholic Church remembers the institution of the Holy Eucharist and the Sacrament of Holy Orders. On that same evening, Jesus gave a Mandatum Novum (new commandment). In the Middle Ages, this day became known as Maundy Thursday from the word, mandatum. St. John Henry Newman teaches us the relationship between Faith and Love in a sermon which bears this title.
He begins by citing St. Paul’s description of love from the second Letter to the Corinthians, and at once he makes note of a difficulty: “if love be such as St. Paul describes, it is not all virtues at once; and I answer, that in one sense it is all virtues at once, and therefore St. Paul cannot describe it more definitely, more restrictedly than he does.”
Immediately, Newman supplies the answer: love is the root of all holy dispositions and grows and blossoms into them: they are its parts; and when this is described, they (the virtues) of necessity are mentioned. Love is the material (so to speak) out of which all graces are made, the quality of mind which is the fruit of regeneration, and in which the Spirit dwells; according to St. John’s words, “Every one that loveth, is born of God;” … “he that dwelleth in love, dwelleth in God, and God in him.” [1 John iv. 7, 16.]
St. Newman proceeds to compare and contrast faith and love, these two important virtues. He provides an analogy between love and a seed that bears a plant:
“Love, then, is the seed of holiness, and grows into all excellences, not indeed destroying their peculiarities, but making them what they are. A weed has stalk, leaves, and flowers; so has a sweet-smelling plant; because the latter is sweet-smelling, it does not cease to have stalk, leaves, and flowers; but they are all pleasant, because they come of it.”
St. John Henry explains that all these parts of the plant arise from the soul: “In that soul one and all exist in love, though distinct from it; as stalk, leaves, and flowers are as distinct and entire in one plant as in another, yet vary in their quality, according to the plant’s nature.”
Aquinas had earlier taught that charity is the form of all the virtues. By this we can understand that charity gives the other virtues their perfection, or that without charity, those virtues are incomplete. Charity directs all the virtues to the last end (Summa Theologiae II-II, q 23, a 8).
Continuing with the analogy of a plant, Newman notes that love, not faith, is the root of a plant. To make his point he comments: “In our Lord’s parable of the Sower; in which we read of persons who, “when they hear, receive the word with joy,” yet having no “root,” [Luke viii. 13.] fall away. Now, receiving the word with joy, surely implies faith; faith, then, is certainly distinct from the root, for these persons receive with joy, yet have “no root.” However, Newman explains that both virtues work together; he calls love the end, and faith the means.
Newman had plenty of opportunities to practice charity. He displayed patience with the Oratorians with whom he lived, including one whom he thought did not understand him, and another who opposed him. He forgave the latter, Fr. Frederic Faber, and visited him in London when Faber was close to death. Newman exercised patience for years with the Archbishop of Dublin and Archbishop of Westminster in dealing with them over different matters. It was not always easy on him but the future saint persevered in love.
The Lord’s Mandatum Novum was termed “new’ regarding the measure with which we are to love others: “as I have loved you.” At Easter we wish to die with Christ and to rise with Him, in other words, to die to ourselves and live with Christ. Let us ask the Lord to send his Spirit upon us that we might live with his charity, to nourish the roots of our virtues.
“Faith is the first element of religion,” Newman notes, “and love, of holiness; and as holiness and religion are distinct, yet united, so are love and faith.” He urges to be like Samuel in the temple who is the type of love whereas Eli, the priest, is a type of faith. He writes: “Love then is the motion within us of the new spirit, the holy and renewed heart which God the Holy Ghost gives us.”
To love like Christ, we cannot love only those who love us and treat us well. We must be patient with those who are taxing or annoying; we must forgive those who injure us; we must wish well to those who mistreat us. In this way we will be loving as Christ did on the Cross when He prayed: “Father, forgive them for they know not what they do.” Consider if there is someone in your family whom you need to understand better or to forgive. Ask the Holy Spirit for a growth in charity that will make your heart more Christ-like.
Vindplaats: cardinaljohnhenrynewman.com
zondag 2 april 2023
Benedictus XVI - Palmsonntag Das große Portal, das uns in die Karwoche eintreten läßt
Der Palmsonntag ist das große Portal, das uns in die Karwoche eintreten läßt, in die Woche, in der Jesus, der Herr, dem Höhepunkt seines Erdenlebens entgegengeht. Er geht nach Jerusalem hinauf, um die Schrift zu erfüllen und ans Kreuz gehängt zu werden; es ist der Thron, von dem aus er auf ewig herrschen, die Menschheit aller Zeiten an sich ziehen und allen das Geschenk der Erlösung anbieten wird. Aus den Evangelien wissen wir, daß Jesus sich gemeinsam mit den Zwölf auf den Weg nach Jerusalem gemacht hatte und daß sich ihnen nach und nach eine immer größer werdende Schar von Pilgern angeschlossen hatte. (…)
„Hosanna! Gesegnet sei er, der kommt im Namen des Herrn! Gesegnet sei das Reich unseres Vaters David, das nun kommt. Hosanna in der Höhe!“ (V. 9-10). Diese von allen vier Evangelisten überlieferte freudige Akklamation ist ein Segensruf, ein jubelndes Loblied: Es drückt die einmütige Überzeugung aus, daß Gott in Jesus sein Volk besucht hat und daß endlich der ersehnte Messias gekommen ist. Und alle sind dort in zunehmender Erwartung des Werkes, das Jesus vollbringen wird, wenn er in die Stadt eingezogen ist.
Doch was ist der Inhalt, der tiefste Widerhall dieses Jubelrufs? Die Antwort erhalten wir aus der gesamten Heiligen Schrift, die uns daran erinnert, daß der Messias die Segens-Verheißung Gottes zur Erfüllung bringt, die ursprüngliche Verheißung, die Gott dem Abraham, dem Vater aller Glaubenden, gemacht hatte: „Ich werde dich zu einem großen Volk machen und dich segnen… Durch dich sollen alle Geschlechter der Erde Segen erlangen“ (Gen 12,2-3). Es ist die Verheißung, die Israel im Gebet immer lebendig gehalten hatte, besonders im Psalmengebet. Darum ist derjenige, der von der Menge als der Gesegnete bejubelt wird, zugleich der, durch den die gesamte Menschheit Segen erlangen wird. So erkennt sich im Licht Christi die Menschheit zutiefst geeint und gleichsam in den Mantel des göttlichen Segens eingehüllt, eines Segens, der alles durchdringt, alles trägt, alles erlöst, alles heiligt.
Entnommen aus: Predigt Benedikts XVI. am Palmsonntag 2012
Copyright 2012 - Libreria Editrice Vaticana
Vindplaats: www.benedictuszvi.org