woensdag 26 oktober 2022

Lezingendienst woensdag 30e week door het jaar - De zalige eenzaamheid van God.



VERS

Op het woord van de Heer vertrouw ik.

Op Hem stel ik mijn hoop.

EERSTE LEZING MET RESPONSORIUM

Uit het boek van de Wijsheid 4, 1-20

Het ware en valse geluk.
Kinderloosheid is beter
als zij met deugd gepaard gaat,
want die blijft in onsterfelijke herinnering,
omdat zij zowel bij God als bij de mensen in aanzien staat.
Waar zij is, volgt men haar na
en men verlangt haar terug, als zij is heengegaan;
in de eeuwigheid houdt zij haar triomftocht,
getooid met de lauwerkrans,
omdat zij gezegevierd heeft in de strijd
om onbederfelijke prijzen.
De kinderrijke massa van de goddelozen echter
brengt geen baat;
met haar bastaardloten
schiet zij niet diep wortel
en krijgt zij geen vaste grondslag.
Al bot zij ook voor een korte tijd
in twijgen uit,
toch staat zij niet stevig
en wordt zij door de wind heen en weer geslingerd
en door het geweld van de winden ontworteld.
De onvolgroeide takken knappen af
en hun vrucht is onbruikbaar,
niet rijp genoeg om te eten
en nergens goed voor.
Ja, de kinderen
die uit zondige omgang zijn geboren,
getuigen bij het oordeel
tegen hun verdorven ouders.
De rechtvaardige echter vindt rust,
al sterft hij ook vóór zijn tijd.
Want het aanzien van de ouderdom
berust niet op een lang leven
en wordt niet afgemeten naar het aantal jaren.
Neen, een mens is een grijsaard door zijn verstandigheid
en hij is bejaard door zijn onbesproken leven.
Hij was welgevallig aan God en werd door Hem bemind;
hij leefde te midden van zondaars en werd weggenomen.
Hij werd weggerukt, opdat geen boosheid
zijn inzicht zou vertroebelen
en geen bedrog zijn ziel zou verleiden.
Want de betovering van de ondeugd
verduistert het goede
en de roes van de hartstocht
verderft een onschuldig gemoed.
In korte tijd tot voleinding gekomen
heeft hij de volheid van vele jaren bereikt,
want zijn ziel was welgevallig aan de Heer:
daarom ging hij spoedig heen
uit de slechte wereld.
De mensen zien dat wel maar begrijpen het niet;
in hun gedachten komt zoiets niet eens op
dat genade en barmhartigheid
zijn uitverkorenen ten deel vallen
en dat er over zijn heiligen gewaakt wordt.
Een rechtvaardige die sterft,
zal een veroordeling zijn van de goddelozen die leven;
een jongeman die vroeg tot volmaaktheid komt,
zal de hoogbejaarde zondaar veroordelen.
Zij zullen immers het sterven van de wijze zien
zonder te begrijpen wat de Heer met hem voorhad
en waarom Hij hem in veiligheid heeft gebracht.
Zij zullen het zien, vol verachting,
maar de Heer zal hen uitlachen.
En tenslotte worden zij smadelijke kadavers
en een voorwerp van spot onder de doden, voor eeuwig,
want Hij zal hen breken
en hen sprakeloos voorover laten vallen
en hen van hun grondvesten losrukken;
zij zullen totaal verwoest worden
en kwellingen verduren,
en de herinnering aan hen zal vergaan.
Zij zullen vol angst verschijnen,
wanneer de rekening van hun zonden wordt opgemaakt,
en hun ongerechtigheden
zullen dan als aanklagers tegen hen optreden.

Responsorie Wijsh. 4, 8.9.13

Het aanzien van de ouderdom wordt niet afgemeten naar het aantal jaren; een mens is grijsaard door zijn onbesproken leven. In korte tijd tot voleinding gekomen, heeft de rechtvaardige de volheid van vele jaren bereikt. Een mens is grijsaard door zijn onbesproken leven.

TWEEDE LEZING MET RESPONSORIUM

Uit een preek van de priester Johannes Tauler († 1361) over het verborgen wezen van God

De zalige eenzaamheid van God.

Mens, beschouw de onpeilbare diepte van Gods verborgenheid: ‘Waarlijk, Heer, Gij zijt een verborgen God’ (Jes. 45, 15). Hij is op een verborgen wijze alle dingen veel meer nabij dan enig ding zichzelf nabij is, op de bodem van de ziel verborgen voor alle zintuigen en in wezen geheel ongrijpbaar. Dring daar binnen met al je vermogens, die ver boven je gedachten uitgaan en boven al het uiterlijke. Dit is zo ver van jezelf en van alle innerlijkheid verwijderd en zo vreemd, zoals een dier dat slechts zijn zintuigen volgt en geen besef heeft, geen bewustzijn en geen ervaring bezit.

Daal neer in die verborgenheid en verberg je erin voor alle schepselen en voor alles wat vreemd is aan je wezen en er niet gelijk aan is. Dit alles mag echter niet gebeuren door verbeelding of door een vastomlijnd denken, maar op een wezenlijke, scheppende wijze, bij wijze van ervaren, met alle kracht en met geheel je verlangen, boven de zintuigen verheven.

Dan kan de mens de eigenheid zien van de goddelijke eenzaamheid in de stille verlatenheid, waarin nooit een wezenlijk woord op een werkelijke manier uitgesproken noch enig werk verricht werd. Daar is het zo stil, zo geheimnisvol en zo leeg. Daar is niets anders dan de zuivere God. Daar kwam nooit iets binnen dat er vreemd is, geen schepsel, geen beeld en geen vorm.

Deze eenzaamheid bedoelde onze Heer, toen Hij door de profeten sprak: ‘Daarom wil Ikzelf haar naar Mij toe lokken, zorg Ik dat zij naar de woestijn gaat en spreek Ik tot haar’ (Hos. 2, 16). Deze woestijn is zijn stille, eenzame godheid. Daarheen leidt Hij allen die voor dit goddelijk influisteren ontvankelijk moeten worden, nu en in de eeuwigheid. En in dit eenzame, stille, vrije wezen van God moet je je nutteloze, woeste grond binnenvoeren, in de woestijn van God jouw grond die overwoekerd is met onkruid en al het goede mist en vol wilde dieren is, namelijk jouw dierlijke, zintuiglijke vermogens en begeerten.

Beschouw dan de goddelijke duisternis. Door haar onuitsprekelijke helderheid is zij duister voor elk verstand, voor engelen en mensen, zoals de glans van de zon voor het zwakke oog duisternis is. Want alle geschapen kennis verhoudt zich krachtens haar natuur tot de goddelijke helderheid zoals het oog van een zwaluw tot de heldere zon: zij kan haar niet vatten, wordt erdoor verblind en deinst ervoor terug omdat zij geschapen is, een schepsel. Daartegenover stel je je eigen ondoorgrondelijke duisternis die van al het ware licht beroofd is en alle licht mist, en laat je je verlichten door de afgrond van de goddelijke duisternis, die alleen door zichzelf gekend is en door niets van wat geschapen is. Deze zalige afgrond die niet te kennen en niet te benoemen is, wordt meer bemind en trekt de zielen meer tot zich dan alles wat zij in de eeuwige zaligheid van het goddelijk zijn kunnen kennen.


Vgl. 1 Tim. 6, 15.16; Ps. 139 (138), 12

Aan de gelukzalige, de enige Heerser, die woont in ongenaakbaar licht, Hem zij eer en eeuwige macht.

De duisternis is voor Hem niet donker, voor Hem zijn licht en duisternis gelijk.

Hem zij eer en eeuwige macht.