maandag 4 maart 2024
4 March St. Casimir met lezing getijdengebed
maandag 24 juli 2023
Uit het getijdengebed van 24 juli - Zij die dicht bij God verblijven, zijn tot geneesheren van de ziel aangesteld.
Getijdengebed - lezingendienst tweede lezing 24 JULI H. CHARBEL MAKHLŪF, PRIESTER
Hij werd in 1823 geboren in het dorp Biqa`Kafra in Libanon. Bij zijn intrede in de orde der Libanese Maronieten ontving hij de naam Charbel. Na zijn priesterwijding streefde hij strikte eenzaamheid en hoge volmaaktheid na. Hij verliet zijn klooster te Annaya en trok zich in de eenzaamheid terug, alwaar hij God diende door een leven van grote gestrengheid, van voortdurend vasten en intens gebed. Op 24 december 1898 stierf hij in de Heer.
Uit de brieven van de heilige eremiet Ammonius (Ep. 12: PO 10/6, 1973, 603-607)
Zij die dicht bij God verblijven, zijn tot geneesheren van de ziel aangesteld.
Geliefden in de Heer, jullie weten dat, sinds de overtreding van het gebod, de ziel God niet kan kennen, tenzij zij zichzelf van de mensen en alle bezigheden verwijderd houdt. In de mate dat zij aan zichzelf weerstand biedt, is zij immers in staat de vijand te ontwaren. Nadat zij haar vijand heeft ontwaard door met zichzelf te worstelen en hem heeft overwonnen door eenmaal met zichzelf het gevecht aan te gaan, neemt God vervolgens in haar zijn intrek en wordt zij vanuit haar droefheid omgevormd naar een toestand van vreugde en jubel. Indien zij echter in de strijd is overwonnen, komen over haar een droefheid en een lauwheid en vele andere gemoedstoestanden alsook een zware last van verschillende aard.
Daarom leefden de Vaders in de woestijn op eenzame wijze, zowel Elia de Tisbiet, als Johannes. Meent niet dat zij temidden der mensen rechtvaardigen zijn geweest vanwege het feit dat zij in hun midden juist gerechtigheid bleken te doen; allereerst leefden zij in de grote stilte en om deze reden hebben zij Gods deugden ontvangen, opdat Hij in hen zou wonen; vervolgens zond God hen uit onder de mensen, na alle deugden te hebben ontvangen, om Gods genadegaven uit te delen en hun ziekten te genezen. Zij waren immers geneesheren van de ziel, die verlangden de zwakheid van de zielen te genezen. Om die reden werden zij dan ook aan de stilte ontrukt en tot de mensen gezonden; maar zij werden pas dan gezonden wanneer al hun eigen ziekten genezen waren. Het kan immers niet zo zijn dat een ziel tot de mensen wordt gezonden met de opdracht hen te stichten, terwijl zij zelf nog verschillende onvolmaaktheden heeft. Zij nu die vertrekken voordat zij de volmaaktheid hebben verkregen, komen vanuit hun eigen goeddunken, niet vanuit Gods wil; God echter berispt dergelijke mensen en zegt over hen: ‘Ik heb hen niet gezonden en toch snelden zij toe.’ Zij zijn dan ook niet eens in staat hun eigen ziel te bewaren, laat staan de zielen van anderen te stichten en op te bouwen.
Zij die echter door God worden gezonden, verwijderen zich met tegenzin uit de stilte. Zij weten immers dat zij in de stilte de goddelijke deugd hebben verworven. Maar opdat zij niet zo zijn als zij die de Schepper niet gehoorzamen, trekken zij voor de geestelijke opbouw uit op een wijze die Hem navolgt: zoals de Vader zijn ware Zoon uit de hemel heeft gezonden om alle ziekten en kwalen van de mensen te genezen. Er staat immers geschreven: ‘Onze smarten heeft Hij op zich genomen, onze ziekten heeft Hij gedragen.’ Daarom volgen alle heiligen die naar de mensen gaan om hen te genezen in alles de Schepper na; op die wijze kunnen zij immers de aanneming tot zonen van God waardig worden, en ook, evenals de Vader en de Zoon, leven in de eeuwen der eeuwen.
Zie geliefden, ik heb u de deugd van de stilte getoond: op welke wijze de stilte in alle opzichten genezend werkt en God welgevallig is. Ik heb u geschreven met het doel dat gij uzelf krachtdadig zoudt tonen inzake de stilte waar u zich op toelegt; weet ook dat alle heiligen in hun geestelijke voortgang baat hebben gehad bij de stilte; dat vanwege die stilte de goddelijke deugd in hen haar verblijf heeft genomen en hen op de hemelse mysteries heeft gewezen; en dat zij dankzij die stilte de ouderdom van deze wereld geheel en al hebben overwonnen. En hij die u dit schrijft is met behulp van diezelfde stilte zover gekomen als hij vandaag is.
In deze tijd zijn er veel kluizenaars die niet in staat zijn in de stilte te volharden, omdat zij niet in staat waren hun eigen wil te overwinnen. En daarom wonen zij voortdurend onder de mensen, terwijl zij niet bij machte zijn zichzelf te verachten, de gewoonte van het vlees te ontvluchten en te worstelen in de strijd. Om die reden blijven zij achter, nadat ze de stilte hebben verlaten, en zoeken gedurende de rest van hun levensdagen vertroosting bij de mensen uit hun omgeving. Daarom ook zijn zij de goddelijke goedheid niet waardig bevonden en hebben het niet verkregen dat de goddelijke deugd in hen woont. Wanneer de deugd immers haar opwachting bij hen maakt, treft zij hen aan, terwijl zij hun vertroosting zoeken in deze aardse tent en in de hartstochten van ziel en lichaam, en kan dan vervolgens niet over hen neerdalen; sterker nog, ook de liefde voor geld, de ijdele eer die afkomstig is van mensen, en alle ziekten en beslommeringen van de ziel staan de goddelijke deugd niet toe over hen neer te dalen.
Gij moet uzelf echter krachtdadig tonen inzake de stilte waar u zich op toelegt. Immers, zij die de stilte verlaten, zijn niet in staat hun hartstochten te overwinnen, noch te strijden tegen hun vijand, aangezien zij aan hun hartstochten onderworpen zijn; gij overwint echter uw hartstochten, moge de goddelijke deugd met u zijn.
zaterdag 22 juli 2023
22 juli Gedachtenis van de H. Maria Magdalena "Rabboni" (Meester) - tweede lezing lezingendienst (getijdengebed).
Uit de Homilieën op de Evangeliën, van de H. Gregorius de Grote, paus
(Hom. 25, 1-2. 4-5: PL 76, 1189-1193)
Zij brandde van verlangen naar Christus, toen zij geloofde, dat men Hem had weggenomen
Toen Maria Magdalena bij het graf was gekomen en daar het Lichaam van de Heren niet vond, geloofde zij, dat men Hem had weggenomen en ging het aan de leerlingen vertellen. Toen dezen bij het graf kwamen, zagen zij en geloofden, dat het was zoals de vrouw hun had gezegd. En terstond daarna staat er over hen geschreven: Daarop keerden de leerlingen naar huis terug. Maar onmiddellijk wordt eraan toegevoegd: Maria echter stond bij het graf te schreien.
Hier nu moeten we overdenken welk een liefdekracht de geest van de vrouw bezielde, toen ze zelfs, nadat de leerlingen waren heengegaan, niet van het graf van de Heer kon scheiden. Zij bleef zoeken naar Hem, die zij niet gevonden had, weende onder dat zoeken, en van liefde ontstoken brandde zij van verlangen naar Hem, van Wie zij geloofde, dat men Hem had weggenomen. Daarom viel het haar ten deel, dat zij alleen Hem toen zag, omdat ze was blijven zoeken, want de kracht van het goede werk bestaat in de volharding, en de stem van de Waarheid zegt: Maar wie ten einde toe volhardt, zal zalig worden.
Zij zocht dus in het begin, maar vond niets. Zij bleef zoeken en daarom mocht zij vinden. Haar verlangens groeiden naarmate zij op de vervulling moest wachten, maar die groeiende verwachtingen kregen wat ze zochten. Heilige verlangens toch groeien door het uitstel van de vervulling. Als verlangens evenwel door het uitstel van de vervulling verzwakken, zijn het geen echte verlangens. Maar ieder die van deze liefde brandde, kon tot de waarheid komen. Vandaar zegt dan ook David: Mijn ziel dorst naar de levende God; wanneer mag ik opgaan en Gods aanschijn aanschouwen? Vandaar ook de Kerk in het Hooglied: Ik ben door liefde gewond. En wederom: Mijn ziel kwijnt van liefde.
Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Er wordt gevraagd naar de oorzaak van haar smart, om het verlangen te verhevigen, zodat door het noemen van Hem, die zij zocht, zij nog vuriger zou branden in haar liefde voor Hem.
Jezus zegt tot haar: Maria. Nadat Hij haar met de algemene naam van ʻvrouwʼ heeft aangesproken en zij Hem niet herkende, noemt Hij haar bij haar eigen naam. Alsof Hij haar wilde zeggen: ʻHerken Hem, door Wie gij herkend wordt. Ik ken u niet als anderen, in het algemeen, maar Ik ken u in het bijzonderʼ. Omdat Maria dus bij haar naam wordt genoemd, herkent zij Degene, die sprak, en noemt Hem terstond ʻRabboniʼ dit is ʻMeesterʼ, omdat ook Hij haar uitwendig vroeg, maar haar inwendig onderrichtte om Hem te zoeken.